woensdag, januari 25

Poor Economics


Arm en Kansrijk (Esther Duflo, Abhijit Vinayak, 2011) heet het boek dat ik op aanraden van Janneke las tijdens de donkere avonden in Gulu en in de bus er naar toe en vandaan las. Een vertaling van Poor Economics dat volgens veel recensies één van de meest opzienbarende boeken over armoedebestrijding is van de laatste jaren.
Ik vond het inderdaad een heel boeiend en leerzaam boek. Hoofdboodschap: Arme mensen zijn gewoon mensen. Net als wij, de westerse middenklasse, maken zij niet alleen op rationele afwegingen gebaseerde keuzes maar ook in onze ogen ‘onlogische’ of zelfs domme keuzes als status of korte termijn denken boven lange termijn denken een rol spelen. Net als andere mensen doen ze er alles aan om hun situatie te  verbeteren, maar wel als de kans daarop ook reëel aanwezig is. En net als wij hebben ze informatie en een betrouwbare overheid (= veiligheid en zicht op continuïteit) nodig om optimaal te kunnen functioneren.

Armen over de hele wereld laten, volgens het boek, ook een ongekend talent zien op het gebied van ondernemerschap. De vele succesverhalen over micro-kredieten  zijn daarvan wel een bewijs. Maar dat is niet voldoende om grote groepen structureel uit de armoede te halen en te houden. Daarvoor moet een land, een samenleving een aantal ingrijpende keuzes maken en sociaal economische omstandigheden creëren die armen ondersteunen, stimuleren en beschermen.  Schoon water uit de kraan, bescherming van arbeid- en bezitsrechten, betaalbare verzekeringen en goede scholen en gezondheidszorg, voor de meesten van ons redelijk vanzelfsprekende zaken, zijn essentieel om de armen uit de ‘armoede val’ te helpen bevrijden.

Armen zijn geen losers en ze zijn niet dommer of naïever dan mensen die wel geld hebben. Armoede is vaak het gevolg van omstandigheden; een slechte start in het leven, oorlog, rampen, een zwakke staat of gewoon pech. Het zijn het gebrek aan goede gezondheidsvoorzieningen, mogelijkheden voor het lenen en sparen van geld, een onbetrouwbare overheid en het gebrek aan kennis en informatie die mensen arm houdt.

Het boek pleit, op basis van heel veel onderzoek, voor praktische en op de lokale situatie toegesneden oplossingen en neemt daarin geen positie waar het gaat over de discussie of hulp nu wel of niet goed is. Goede hulp is goed en slechte hulp is dat niet of erger. Om te weten of hulp goed is moet je onderzoek doen naar wat de omstandigheden, behoeften en mogelijkheden van de doelgroep en wat de werkelijke effecten van de hulp zijn. In het boek staan een aantal zeer illustratieve en inspirerende voorbeelden van projecten en onderzoeken die in verschillende landen zijn uitgevoerd. Zo blijkt uit onderzoek dat een eenvoudige verplichte drie maandelijkse ontwormingskuur voor schoolkinderen in Kenia uiteindelijk niet alleen gezondere maar ook meer productieve volwassenen en dus economische groei oplevert. Klinkt logisch maar, het was nog niet eerder onderzocht op zijn economische effecten. Soortgelijke resultaten zijn er voor het chloreren van water en toevoegen van vitaminen aan peutervoeding. Relatief kleine ingrepen met grote gevolgen.  Maar niets heeft zo’n positieve invloed op de positie van armen als een overheid die daadwerkelijk in hen investeert en zorgt voor goede scholen, goede gezondheidvoorzieningen en arbeidvoorwaarden en daarmee zekerheid en stabiliteit zodat het de moeite loont om in je zelf te investeren. De beste investering die je kunt doen.  
(link naar de website Poor Economics )  

dinsdag, januari 24

Geduld


Geduld,

In het vliegtuig van Nairobi naar Amsterdam las ik een interview met een Nederlandse ontwikkelingswerker (of hoe je dat ook mag noemen) die al jaren in Burkina Fasso woont en werkt. Hij was een boerenzoon die zich jaren geleden in Burkina had gevestigd als boer, met een Burkinese vrouw was getrouwd en zich in de afgelopen dertig jaar had beziggehouden met de ontwikkeling van de landbouw in de Sahel, waar Burkina Fasso onderdeel van is. Het was het verhaal van een man die terug kijkt op een leven met successen en teleurstellingen en met de wijsheid van vele jaren. Hij vertelde over zijn bewondering voor het land en de mensen, de cultuur en de vindingrijkheid van mensen en over hoe moeilijk het was om dingen voor elkaar te krijgen met de steeds weer veranderende opvattingen over hoe je ontwikkelinglanden kunt ‘helpen’ en of je dat überhaupt moet doen als rijk land, Nederland. Het artikel besloot met zijn raadgeving aan jonge ontwikkelingswerkers: heb geduld, veel geduld, want ontwikkeling kost tijd, heel veel tijd.

Ik moet veel aan dit interview denken en aan die worden over geduld. Geduld is niet mijn sterkste eigenschap. Geduld is niet iets dat in onze cultuur, in deze tijd wordt gezien als belangrijk of begerenswaard. Resultaten en opbrengsten, meetbaar en tijdgebonden: daar gaat het om daar zijn we trots op. En inderdaad, in Nederland kun je daar een eind mee komen. Maar in Oost Afrika, waar ik de afgelopen negen jaar projecten deed met Cre8 East Africa, heeft die manier van denken niet altijd zin. Geduld wel, en open ogen en oren.

In augustus vloog ik ook van Nairobi naar Amsterdam na drie weken intensief te hebben gewerkt in Gulu, Noord Oeganda. Een week trainden we daar de groepsleiders van zes plaatselijke culturele- en jongerengroepen en daarna maakten we met een kleine 60 leden van die groepen een voorstelling, ‘Kati Atyer’. Het waren drie heerlijke weken. We werden al snel een grote familie, aten samen, hadden veel lol met elkaar en de heel diverse groep leek ogenschijnlijk heel snel op te pikken wat de bedoeling was en er werd een prachtige voorstelling gemaakt.

Op de laatste zondagochtend, vlak voordat het Keniaans/ Nederlandse team naar Nairobi zou rijden sloeg de sfeer bij de groepsleiders echter volkomen om. Er werd ruzie gemaakt over wie de leiding zou krijgen bij het vervolg programma (de groepen zouden ieder een stuk maken voor een festival in Januari) en de groepsleden beklaagden zich, via hun leiders, over het feit dat er geen ‘allowance’ of ’scholastic materials’ werden uitgereikt. Ik was verbijsterd. Blijkbaar had ik alle signalen gemist en mezelf een voor de gek gehouden dat iedereen begrepen had dat in dit project (anders dan bij andere projecten van andere organisaties) geen financiële compensatie of andere materiële vergoeding voor deelnemers zou zijn. Dat iedereen daar aanwezig was om iets te leren, samen iets moois te maken en met elkaar uit te wisselen. Ik was verbijsterd en teleurgesteld en de rit naar Nairobi, op zich al geen pretje dankzij het ontbreken van asfalt, was geen plezierige.

Maar ik had toch gezien dat de deelnemers enorme lol hadden tijdens het werken!  Dat sommige kinderen echt uit hun schulp waren gekropen en fantastiche actst hadden gemaakt!
Dat de deelnemers het project echt hadden omarmt als het ‘hunne’ en dat er vriendschappen en een hechte onderlinge band was ontstaan in minder dan een maand? Was ik blind geweest? En waar was ik dan mee bezig. Mijn motivatie zakte naar nul. Nou ja bijna dan. Want eenmaal in Amsterdam, met 8000 km afstand en bemoedigende woorden van mijn collega’s kon ik wat er was gebeurd goed relativeren.

Toch stond ik niet te springen om naar Gulu terug te vliegen in Januari. De groepen zouden allemaal een eigen stuk hebben en op 14 Januari zouden we al die stukken, samen met de oorspronkelijke voorstelling uit Augustus op een groot open lucht festival in het centrum van Gulu laten zien. Ik had er niet veel vertrouwen in……….. Maar het werd een heerlijke week in Gulu! Bijna alle kinderen van het augustus programma waren van de partij en alle groepen hadden naar hun beste kunnen een voorstelling gemaakt met gebruik van de vaardigheden en de methode waarin we hen in augustus hadden getraind. In Gulu was ook duidelijk nagedacht over wat er was gebeurd en vanaf het eerste weerzien was de communicatie over wat er wederzijds aan verwachtingen waren veel opener en duidelijker. Één groep jongeren die bij het afscheid in augustus heel negatief was geweest over het ontbreken van een vergoeding vertelde ons dat ze nog eens goed hadden nagedacht over de waarde van dit project voor hun persoonlijke leven. Ze vonden het nog steeds jammer dat ze er geen geld mee verdienden, want dat hadden ze goed kunnen gebruiken, maar daarentegen kregen ze wel veel vaardigheden en een groot netwerk aangereikt en dat was, volgens henzelf, veel belangrijker dan geld of waar.

Van een goede gever uit Nederland hadden we voor alle deelnemers een mooie verrassing aan het eind van het project: een tas met schoolmaterialen, zodat die zorg in ieder geval weggenomen was. ‘All is well that ends well’ zeggen ze dan in Oeganda en zo is het maar net. 

maandag, januari 23

Bosco en Grace


In november 2010 waren Janneke en ik in Amuru en vonden daar een klein, verwaarloost en ondervoed weesjongetje met de naam Bosco. Na wat informatie te hebben ingewonnen heeft Quinto, onze partner in Gulu een pleeggezin voor hem gevonden en woont hij nu bij Grace, een weduwe met drie kinderen die zelf in een schuurtje op het land van haar oom Walter in Amuru woont nadat ze door haar schoonfamilie is weggejaagd van het land van haar overleden man.

In Augustus 2011 heb ik Bosco bezocht met een tas vol kleding en eten voor hem en Grace en de kinderen. Ik beloofde ze toen dat ik in Januari 2012 terug zou komen en dat ze moesten nadenken over hoe ze nu het beste verder konden (met een beetje hulp van mij en Quinto). De uitkomst was dat het hun het beste leek om te beginnen met het verbeteren van de woonomstandigheden en misschien de aanschaf van een geit (voor melk, vlees en om in tijden van nood te verkopen) Op mijn verjaardag zamelde ik geld in van vrienden en familie en op 13 januari stond ik weer bij Grace voor de deur.

Bosco en Grace zagen er een stuk beter uit dan in Augustus, meer licht in hun ogen en glans op hun huid. En ook het schamele hutje was een klein beetje opgeknapt. Misschien dat er een beetje meer hoop op een goede toekomst was….en hoop doet leven. Grace was erg aangedaan door de mededeling dat we met elkaar de komende maanden gaan zorgen dat er een fatsoenlijk huis voor haar en de vier kinderen wordt gebouwd. Met een huis moet je een traditionele en van lokale materialen gebouwde ronde hut voorstellen zonder moderne voorzieningen als toilet of waterput, maar wel met ruimte om te slapen, koken, spullen veilig op te slaan en bestand tegen de enorme regenbuien en felle zon. Een hele vooruitgang vergeleken bij het schuurtje waar ze nu met z’n vijven slapen.





 Geiten zijn makkelijke beesten. Je bint ze aan een touw en geeft ze de schillen en keukenafval en ze produceren melk en eventueel meer geiten. Je kunt ze verkopen of slachten wanneer daar aanleiding toe is en dat is dus pure welvaart wanneer je verder moet leven van wat een schamel stukje land je oplevert. Op advies van mijn vrienden in Kenia besloot ik dat we twee geiten en een bokje kopen. Dat moet binnen een jaar voor voldoende aanwas zorgen en dat betekent dan een mooie spaarpot voor noodgevallen. Een geitje levert bij verkoop ongeveer 20 – 30 euro op en daarmee betaal je dan een doktersrekening of de reparatie van je dak na een storm. Voor Grace, die geen ander bezit heeft, laat staan een bankrekening is dat een goede investering.



Een traditionele hut kost ongeveer € 200 en drie geiten ongeveer € 100. € 300 ( 840.000 Ugsh) heb ik dus achtergelaten bij Quinto die het hele project begeleid. Een heel bedrag om zo maar in handen van je collega te geven in het vertrouwen dat hij het goed besteed, maar het is de enige manier waarop ik dit kan doen. Hij stuurt foto’s (ondertussen bijgevoegd) van de voortgang en in Januari 2013 zal ik Grace weer bezoeken om te kijken of het huis en de geiten er inderdaad zijn. Maar ik neem een risico, dat is zeker. Want € 300 is ook schoolgeld voor je kind voor een jaar of een mooie nieuwe motorfiets…….. We gaan het zien.